Omslagfoto & illustraties: Geert Kraaijenbrink.
Als je gewoon wil weten hoe je pannenkoeken maakt, check dan hier het recept, jij ongeduldige hond.
Ik was de afgelopen periode een tijdje in Amerika. Daar zijn me een heleboel dingen opgevallen, waaronder dat ze er erg van pannenkoeken houden. Net als ik. Alleen eten ze daar alleen maar pannenkoeken als ze enorm dik en luchtig zijn (de pannenkoeken, niet de Amerikanen) en als het ochtend is. Op zich is dat prima, want iedereen moet lekker doen waar-ie zin in heeft, vind ik. En die dikke pannenkoeken zijn best lekker. Alleen moeten die Amerikanen niet doen alsof hun manier de enige is, want onze pannenkoekentraditie heeft een lange en trotse geschiedenis die niet mag worden miskend.
Bij ons thuis werd die pannenkoekentraditie stevig in ere gehouden. Elke vrijdagmiddag, als mijn broertje en ik uit school kwamen, konden we er de klok op gelijk zetten: pannenkoekendag vandaag. Mijn moeder stond dan tegen een uur of vijf met een glas vlierbessenjenever in de keuken het beslag voor te bereiden, terwijl mijn broertje en ik de tafel optuigden met de benodigde borden, flessen stroop, pakken suiker en flesjes citroensap.
Met twee pannen tegelijk begon ze dan pannenkoeken te bakken, flinterdunne, naar boter geurende dingetjes die je kon oprollen tot een sigaartje van deeg en vulling en dan rechtstreeks je open muil in kon schuiven. Het feit dat ze zo dun waren betekende dat je vrijwel oneindig veel van deze verrukkelijke flensjes kon verorberen zonder dat je ooit echt vol raakte. Een geweldig feest was dat, en elke pannenkoek was een piepkleine overwinning op de zuinige protestantse volksaard van het noorden van Nederland. Vond ik als 10-jarig ventje.
Na verloop van tijd kregen ook onze vrienden lucht van dit tafereel, en kwamen dan steevast ‘toevallig’ precies op vrijdagmiddag bij ons spelen. Een van die vraatzuchtige tafelschuimers was Gerrit, een hongerige profiteur met een verslindende voorliefde voor alles wat er uit mijn moeders keuken tevoorschijn kwam. Maar vooral de pannenkoeken. Zijn liefde voor de pannenkoek uitte zich onder andere in de ontstellend korte tijd die het hem kostte om er eentje te verorberen: het was een spektakel om met een stopwatch proberen te timen hoe lang het hem kostte om een pannenkoek zonder spoor te doen verdwijnen in zijn hongerige gezicht. In die tijd maakten ze nog geen stopwatches die daar nauwkeurig genoeg voor waren.
De enige die Gerrits liefde voor de pannenkoek kon evenaren was Bosse, onze Ierse terriër met een bek van staal en een hart van goud. Hij kreeg normaal nooit wat uit de keuken, dat was één van onze huisregels waarmee we dit ontembare dier enigszins in het gareel probeerden te dwingen. Maar op elke regel is een uitzondering, en voor Bosse was die uitzondering de pannenkoek. Elke vrijdagmiddag stond Bosse dus, samen met twee hongerige opgroeiende jongetjes, kwispelend te wachten op wat er uit de keuken tevoorschijn kwam. Als hij er dan eentje kreeg, zo’n pannenkoek, dan wist hij niet half hoe snel hij moest zijn om hem naar binnen te werken, alsof hij bang was dat we halverwege ineens zouden besluiten dat het afgelopen was met deze barmhartige uitzondering en we zijn pas verworven lekkernij uit zijn klappende kaken zouden ontfutselen.
Al snel vonden deze twee vreetschuren elkaar in hun vraatzucht, en het culmineerde in het logische gevolg: een pannenkoek-off tussen Gerrit en Bosse. Ik zou hier graag vijftien pagina’s lang over uitweiden, maar het geheel was sneller voorbij dan je bij het woord ‘pagina’s’ in deze zin bent als je hem zo snel als je kan voorleest. Het aftellen naar de wedstrijd duurde langer dan de wedstrijd zelf.
Gerrit houdt tot op de dag van vandaag vol dat hij de winnaar is. Dat hij sneller eet dan het beest dat zich tot levensdoel had gesteld om alle dingen op de wereld te verorberen. Ik stel daar wel wat vraagtekens bij, want Bosse was een virtuoos in deze zaken; een expert op het gebied van dingen opeten die bovendien niet terugdeinsde van een zwaar trainingsregime. Als de keuken verbouwd werd, bijvoorbeeld, zag hij mogelijkheden waar anderen obstakels zagen. Een blok rondslingerend cement is voor de één een ding waar je je teen tegen stoot, voor de ander een snack waar je nauwelijks op hoeft te kauwen.
Mijn moeder vindt dat Gerrit strafseconden zou moeten krijgen, omdat hij wist dat het een wedstrijd was en Bosse niet. Ik ben het daar niet mee eens, want Bosse had niet sneller gegeten als hij wist dat het een wedstrijd was want Bosse had maar één stand en dat was ZO SNEL MOGELIJK ALLE DINGEN OPETEN.
Hoe het ook zij, de vrijdagmiddagpannenkoekencultuur is een traditie die al die jaren later nog steeds een vrolijke glimlach op mijn gezicht tovert. Bosse is inmiddels overleden, maar Gerrit is tegenwoordig een min of meer volwassen kerel (hoewel ik ook bewijsmateriaal in handen heb dat het tegendeel bewijst) die zelfs inmiddels zijn eerste kind op de wereld heeft gezet. Wie weet krijg ik hem met dit stukje zover om zelf ook een vrijdagmiddagpannenkoekentraditie in het leven te roepen. Z’n kleine zal het in elk geval waarderen.
Als je wil leren hoe je zelf briljante pannenkoeken moet bakken dan heb je superveel geluk want dat leg ik uit in dit artikel: